De Langhe Straet’ 1748
Dorpen en steden in verbinding
Het duurde tot 1461 dat er een primitief dijkje werd gelegd van Geertruidenberg naar Baardwijk, de plaatsen tussen Geertruidenberg en Waalwijk, die nog niet rechtstreeks met elkaar verbonden waren. Door de aanleg van de dijk werd de grondslag gelegd van het gebied dat men met de naam “De Langhe Straet” begon aan te duiden. We kennen deze dijk nu als de Winterdijk maar was feitelijk het begin van de Langstraat. Langs deze dijk ontstonden nieuwe Hollandse en Brabantse nederzettingen. Sommige van deze nederzettingen waren door de vloed verdwenen, werden verplaatst zuidelijk van de dijk.
Ambacht en boerenbedrijf
Het Hollandse deel bestond uit de dorpen Raamsdonk, Waspik, Capelle, Labbegat en Besoyen en Baardwijk. Het Brabantse deel werd gevormd door Waalwijk, Drunen, Onsenoort en Nieuwkuijk. Op de zuidelijk gelegen zandgronden lagen de dorpen Raamsdonksveeer, Dongen, ‘s-Gravenmoer, De Moer, Kaatsheuvel, sprang en Loon op Zand. Het ambacht van het leerlooien en schoenmaken was in deze regio verweven met veehouderij. Door het belangrijke aandeel dat deze dorpen hadden in de schoenindustrie werden zij ook gerekend tot de Langstraat, ondanks dat ze niet aan de dijk liggen. De plaatsen groeiden door de jaren heen steeds verder naar elkaar toe. Besoyen is uiteindelijk een wijk geworden van de stad Waalwijk.
Brabantse leerindustie
Er zijn weinig gebieden in Nederland zo verbonden met de leerlooierij en schoenmakerij als de Brabantse Langstraat. De Langstraat ontwikkelde zich tot het belangrijkste leercentrum van Nederland. De regio voldeed aan de belangrijkste drie voorwaarden om deze industrie op te zetten. Zo was er de aanwezigheid van veeteelt, eikenbomen en van stromend water. De runderhuiden moesten worden bewerkt in een loogbad, waar gemalen eikenschors als looistof aan werd toegevoegd. Stromend water uit het waterloopje de Loint (spreektaal Lunt, of ‘Loont’) werd gebruikt voor het reinigen van de huiden. Het vormde ook het natuurlijk riool voor het vleesafval. De boeren die in de winter weinig te doen hadden, vonden in het looien een extra inkomstenbron. Hieruit ontwikkelde zich de leerlooi- en schoenenindustrie.
Een schoenmaker was een ambachtsman, die het gehele schoenproductieproces deed. Pas vanaf 1870 werden aparte leesten gemaakt voor linker- en rechterschoenen. Misschien was het een kwestie van geld dat de vinding zo lang op zich liet wachten, want voor elk model en maat schoen is een aparte leest nodig. Aparte linker- en rechterschoenen betekende dus een verdubbeling van het aantal leesten. Door de uitvinding van zware naaimachines kon in de loop van de negentiende eeuw meer en goedkoper worden geproduceerd.
Het halve zolen lijntje
In de periode 1886-1890 werd de Spoorlijn Lage Zwaluwe, ‘s-Hertogenbosch aangelegd. Deze spoorlijn, de Langstraatspoorlijn, stond ook bekend als de ‘halve zolenlijn’, vanwege de vele schoenfabrieken aan het traject. De schoenverkopers gingen met het halve zolenlijntje naar ‘s-Hertogenbosch en van daaruit verder het land in bepakt met de schoenmodellen voor de verkoop. Deze spoorlijn werd in 1950 voor reizigersvervoer gesloten en voor goederenvervoer in 1972. Daarna werd de lijn vanaf de jaren zeventig grotendeels opgebroken. Inmiddels ligt er een fietspad. De grotere stationsgebouwen zijn gesloopt, enkele kleinere (stations)gebouwen zijn nog langs de spoorlijn te vinden. Onderdeel van deze lijn was de 600 meter lange Moerputtenbrug, die sinds oktober 2006 dienst doet als voetgangersbrug door een natuurgebied. Ook over de Baartwijkksche Overlaat ligt een spoorbrug die tegenwoordig als fietsbrug dienst doet.
Waalwijk kent de grootste concentratie van schoenhandelsbedrijven in Europa en heeft een eigen schoenmuseum. www.schoenenkwartier.nl